Aardbevingen

“Bruisend en schuimend kwam de zee op de haven aanzwellen, en de schepen die voor anker lagen braken in stukken. Vlammen- en asregens vulden de straten en pleinen; de huizen stortten in, de daken braken uiteen en de fundamenten barstten in stukken. Dertigduizend inwoners van elke leeftijd en beide geslachten werden onder de brokstukken begraven en verpletterd.”
(Voltaire, Candide )

Zo beschreef Voltaire de aardbeving van 1755 , die Lissabon verwoestte en 30.000 mensen het leven kostte.

In die tijd beschouwde men dit als de rechterlijke bestraffing voor een zondige levenswandel.Elk jaar vinden er op aarde meer dan een miljoen aardbevingen plaats. De meeste worden, doordat ze maar zwak zijn, helemaal niet opgemerkt door de mensen

Aardbevingen zijn natuurlijke schuddingen van de aardoppervlakte. Wanneer ze van de zeebodem uitgaan, heten ze zeebevingen. Deze schuddingen van de ondergrond ontstaan door seismische golven, die spanning in het binnenste van de aarde weergeven.
Deze spanningen ontstaan door jarenlange, geleidelijke gesteentedeformaties, die dan tenslotte tot een breuk in de korst leiden.

Het uitgangspunt van de aardbeving noemt men aardbevingshaard of hypocentrum. Recht daarboven, aan de aardoppervlakte, bevindt zich het epicentrum. Vanuit de aardbevingshaard bewegen zich concentrische golven over de hele aarde.

Deze noemt men aardbevingsgolven of seismische golven. “Seismos” is Grieks en betekent: schok. De hevigste bodemschokken vindt men in de nabijheid van het epicentrum. Schokken worden beoordeeld met meetinstrumenten en door het observeren van gebieden. Het belangrijkste instrument om aardbevingen te meten en te onderzoeken is de seismograaf. De seismograaf registreert de ontstane golven.

Om exacte resultaten te kunnen krijgen, moet een seismograaf na de installatie zo weinig mogelijk contact maken met de aardbodem, om voortdurende bewegingen van de aarde buiten beschouwing te kunnen laten. Om deze reden probeert men seismografen door speciale ophanging door middel van een veer of scharnier van de ondergrond los te koppelen.
De afstand van een aardbeving kan met behulp van een seismische
loopcurve bepaald worden.
Daartoe legt men het voorkomen van de verschillende soorten golven op verschillende tijdstippen in bepaalde aardbevingsstations vast; men kan dan uit het totaal van deze gegevens de afstand van het epicentrum bepalen.

Dit gebeurt tegenwoordig met behulp van de modernste computertechniek. Na het lokaliseren van een beving wordt de kracht van de aardbeving aangegeven in een magnitude, als maat van de kracht.

Deze schaal werd in 1935 door de Californische seismoloog Charles Richter ontwikkeld. De intensiteit van de aardbeving, gemeten door middel van observatie van de beving, hetgeen de subjectieve sterkte weergeeft, wordt weergegeven op de schaal van Mercalli.