Meren
Meren worden algemeen gedefinieerd als waterverzamelingen in een omsloten diepte of inzinking op meestal ondoorlatende bodem.
Men spreekt ook vaak van binnenzeeën.
De stroomsnelheid in meren is zo gering, dat men bijna geen stroming waarneemt, vandaar de benaming “stilstaand water”.
Verschillende soorten kleinere meren zijn bijvoorbeeld vijver, plas, moeras of poel. Grote meren noemt men soms ook “zee”, zoals bijvoorbeeld de Dode Zee.
Met een totale oppervlakte van 2,5 miljoen vierkante kilometer maken binnenzeeën 1,8% van het vastelandoppervlak uit.
De grootste binnenzee in Europa is het Ladogameer in Rusland. Het grootste meer van de aarde is de Kaspische Zee.
Meren zijn zeer ongelijk verdeeld over de aarde, er zijn echter gebieden waar ze veelvuldig voorkomen.
Dit zijn vooral merengebieden, die door de activiteit van gletsjers (vooral in het Pleistoceen ) ontstaan zijn, zoals bijvoorbeeld in Scandinavië en Noord-Amerika.
Het water van de meren is afkomstig van de erin uitmondende rivieren, van neerslag of van bronnen op de bodem van het meer.
Er zijn zoetwatermeren en zoute meren.
Zoute meren ontstaan op plaatsen, waar het water niet weg kan vloeien. Wanneer er geen ontwatering plaatsvindt, verdampt het water geleidelijk en de zoutconcentratie stijgt steeds meer. Het meer met het hoogste zoutgehalte is de Dode Zee. De Dode Zee is ongeveer 9 maal zo zout als de overige oceanen.
Zoetwatermeren vindt men, waar water in- en uit kan stromen, bijvoorbeeld in de buurt van een stuwdam, waar het water af en toe over heen spoelt.
Zoetwatermeren zijn van levensbelang voor ons. Ze bevatten 95% van alle zoetwatervoorraden van de aarde.