Dimetrodon

Tot de voorouders van de zoogdierachtige reptielen (pelycosauriërs) behoorde de Dimetrodon.

Het ging om een reuzenhagedis met een lange staart, die tot 3 meter lang werd. Op zijn rug droeg hij een grote zeilvormige kam, die door lange doornuitsteeksels van de wervelkolom werd gestut, en die, rechtopgezet wel 1 meter hoog was.

Er liepen bloedvaten door de huid, en de kam diende vermoedelijk voor de temperatuurregulatie van het lichaam.

’s Morgens zette de Dimetrodon zijn rugzeil dwars op de richting van de zon, en nam zo de warmte in zich op. Volgens berekeningen van natuurvorsers had het dier bij een gewicht van 200 kilo ongeveer 200 minuten nodig om zijn lichaamstemperatuur van 26 °C tot 32 °C te verhogen. Met behulp van het rugzeil duurde dit proces maar 80 minuten.

De Dimetrodon had deze temperatuursverhoging nodig, om al in de vroege ochtenduren op jacht te kunnen gaan, als andere dieren nog verstard waren van de nachtelijke kou.
Op dezelfde manier kon hij via de kam overvloedige warmte weer afgeven. Dit gebeurde door het opzetten ervan in de schaduw of de wind. Waarschijnlijk was deze zeilvormige kam een eerste stap naar warmbloedigheid, die pas in het Trias ontstond.
Als buit gaf hij de voorkeur aan reptielachtige amfibieën als de Diadectes, een 3 meter grote, vreedzame herbivoor (planteneter), en soortgenoten. Deze waren aan de oevers van de grote meren en de aangrenzende bossen van boomvarens rijkelijk te vinden.

De Dimetrodon leefde in delen van Noord-Amerika.