Fossilisatie
Fossielen zijn de behouden gebleven overblijfselen van planten of dieren (of ook mensen), die in het verleden op aarde geleefd hebben. Het kunnen bijv. beenderen, tanden, eierschalen of pootafdrukken, maar ook afdrukken van bladeren of weke delen zijn.
Opdat deze resten behouden blijven, dus gefossiliseerd worden, moet aan bepaalde voorwaarden worden voldaan. Het afgestorven organisme moet zo snel mogelijk worden ingebed in een omgeving, waarin het niet opgevreten kan worden.
Bovendien is het het beste als het niet meer aan lucht, c.q. zuurstof wordt blootgesteld, zodat een langzame ontbinding kan plaatsvinden. Wind en ook water kunnen een verwoestende uitwerking op een kadaver hebben. Hoe komt fossilisatie nu tot stand? In het gunstigste geval wordt een plant of dier onmiddellijk na het sterven, bijvoorbeeld op het strand of in een woestijn, met zand bedekt. Uitstromende lava heeft een soortgelijk effect. Ook het naar de bodem van een rivier of van een meer zinken is mogelijk, of de inwerking van extreme kou. In al deze gevallen bedekken sedimenten, die zich geleidelijk ophopen, het afgestorven organisme.
Nu beginnen de ontbindingsprocessen. Spieren, huid, pezen e.d. kunnen,als ze zich in water bevinden, oplossen. Ook de hoofdbestanddelen van de beenderen, de eiwitten en mineralen, vergaan, zodat er een holle ruimte ontstaat, die een negatieve afdruk van het bot achterlaat.
Soms zetten zich minerale stoffen uit het water beetje bij beetje af op de plek van de beenderdelen, zodat tenslotte een versteend bot ontstaat.
Nog idealere omstandigheden zijn droogte en het van zuurstof afgesloten zijn. Doordat het organisme met zand, klei of andere materialen, die geen zuurstof doorlaten, wordt afgedekt, vindt er een geleidelijke verstening van de harde delen plaats.
Door de voortdurende bedekking met sedimenten en de bewegingen van de aardkorst kunnen fossielen miljoenen jaren lang verborgen blijven, tot ze tenslotte door volgende aardverschuivingen of door erosie blootgelegd worden.
Omdat elke sedimentlaag in een bepaald tijdperk van de ontwikkelingsgeschiedenis van de aarde kan worden geplaatst, is het ook mogelijk aan de hand van fossielen vast te stellen, welke dieren in een bepaalde periode geleefd hebben.
De geschiedenis van de dinosauriërs begon in het Mesozoïcum (”middelste leven“), het tijdperk van de aardgeschiedenis, dat ook als ”Tijdperk van de Reptielen“ bekend staat. Er werden fossielen in gesteentelagen uit die periode gevonden, die dit bewijzen. Dit geldt in dezelfde mate voor fossielen van planten.
Aan de hand van andere gesteentelagen kan het uitsterven van de dinosauriërs worden aangetoond, doordat alle soorten plotseling volledig ontbraken.
Deze berekeningen en onderzoekingen zijn natuurlijk ook op alle andere planten- en diersoorten van toepassing. Alleen zo kon men bijvoorbeeld vaststellen, wanneer de eerste zoogdieren bestonden, en met welke aantallen bepaalde soorten op de verschillende continenten vertegenwoordigd waren.