Woestijnen
Woestijnen zou men wel als de stilste gebieden van deze aarde kunnen betitelen. Het zijn in elk geval de gebieden, waar de mens zich het moeilijkst in leven kan houden.
Maar toch worden wij bijzonder gefascineerd door de woestijnen met hun kale rotsen, hun zandduinen en vreemde dieren- en plantenwereld. De wind vormt hier het enig waarneembare geluid. De wind kan echter aanzienlijke veranderingen teweegbrengen aan de aardoppervlakte.
Er zijn woestijnen op elk continent. Ze hebben alle één ding gemeen: zeer weinig neerslag, normaliter minder dan 25 mm per jaar.
Men maakt onderscheid tussen verschillende vormen woestijnen:
In de warmste gebieden van de aarde tussen 30 graden noorderbreedte en 30 graden zuiderbreedte heerst een gelijkblijvende luchtdruk. Door de sterke zonnestraling stijgt de warme lucht. Op een bepaalde hoogte koelt deze lucht af, en zet uit. De ontstane waterdamp condenseert, en er valt geen neerslag naar beneden. Voorbeelden daarvan zijn de Sahara en de Kalahari-woestijn in Afrika.
Ook op de gematigde breedten kunnen woestijnen ontstaan, zoals de woestijnen van Centraal-Azië en de Mohave-woestijn in het westen van de Verenigde Staten bewijzen.
Hier worden vochtige winden door hoge bergketens tegengehouden, of de afstand vanaf de oceaan naar het binnenland is zo groot, dat de lucht al haar vocht al heeft afgegeven voor ze het binnenland bereikt heeft.
In de poolgebieden ontstaan woestijnen, omdat de koude lucht daar extreem weinig vocht kan opnemen, of de bodem het vocht niet kan vasthouden, zoals bijvoorbeeld op IJsland.
Woestijnen vinden hun oorsprong feitelijk in platentektonische processen. Door een botsing van oceanische en continentale platen ontstaan gebergten, die een regenschaduw vormen.
Andere woestijnen hebben hun ontstaan te danken aan de verschuiving van de continenten van een hogere naar een lagere breedtegraad. Een voorbeeld daarvan is Australië. Het binnenland van Australië lag vroeger in een gebied met veel neerslag. Door de geleidelijke verplaatsing naar het noorden, naar een aride subtropische zone, werd het binnenland van Australië een woestijn.
De wind is de bepalende kracht, die de oppervlakte van onze woestijnen verandert. Men ziet de uitwerking ervan aan de verscheidenheid van de tot duinen opgewaaide zandmassa’s. De vorm van de duinen is afhankelijk van: de hoeveelheid zand die er is, en van de richting, de kracht en de duur van de wind.
Barchanen of sikkelduinen komen afzonderlijk of in groepen voor. Ze vormen zich, wanneer de hoeveelheid zand beperkt is, en de wind steeds uit dezelfde richting waait.
De sikkelduinen hebben een concave kromming aan de van de wind af gelegen zijde.
Wanneer zich meerdere sikkelduinen verenigen, vormen zich transversaalduinen met lange gegolfde hoge ruggen, die dwars op de windrichting lopen.
Sifs of seifs (lengteduinen) ontstaan op plaatsen, waar de wind regelmatig uit twee richtingen waait. Terwijl de ene wind zand ophoopt, blaast de andere wind in een rechte hoek daarop het zand weg.
Waar de wind hevig waait en voldoende zand aanwezig is, vormen zich uitgestrekte zandzeeën, die ‘ergs’ genoemd worden. Deze kunnen oppervlakten van wel 500.000 km² bedekken. Een voorbeeld daarvan is de Rub el- Khali woestijn.
Zeer hoge duincomplexen tot 400 meter hoogte worden Drâa-duinen genoemd. Dit zijn heuvelachtige, langgerekte, elkaar wederzijds overlappende duinvormen. Ze bewegen zich wezenlijk langzamer, deels maar een halve meter per jaar. Andere vormen zijn piramidevormige duinen en de interessant uitziende paddestoelrotsen.
Ook het water geeft vorm aan de woestijn. Er valt weliswaar zelden neerslag, maar wanneer dat gebeurt, zijn het hevige stortbuien, die het gesteente en de verkorste bodem geselen. De buien maken diepe scheuren in de uitgedroogde bodem. Daar verzamelt het water zich in grote kanalen, de wadi’s, en neemt steenmassa’s met zich mee. De temperaturen in de verschillende soorten woestijnen variëren. Kustwoestijnen zijn aan minder temperatuurschommelingen onderhevig, zowel per jaar als per jaargetijde.
Woestijnen in het binnenland hebben in de zomermaanden temperaturen tot 50° Celsius in de schaduw. In de heldere nachten koelt het vaak snel 20 graden af. In de winter komt in hooggelegen woestijnen in het binnenland zelfs vorst voor.