Oorzaken/Ontstaan aardbevingen

In de tijd van de Griekse filosofen geloofde men, dat aardbevingen door onderaardse branden en stormen veroorzaakt werden. In Japan meende men, dat een reusachtige vis de aarde droeg, en dat zijn bewegingen de aarde lieten beven.

Tegenwoordig weet men tamelijk precies wat de oorzaken zijn.

Aardbevingen hangen in 90% van alle gevallen direct samen met de tektonische activiteit van de lithosfeer.

De meeste bevingen ontstaan daar, waar schollen- of platengrenzen lopen.

Deze schollen of platen glijden langs elkaar, botsen tegen elkaar of breken uit elkaar.
Wanneer platen zich van elkaar verwijderen, ontstaan slechts lichte bevingen. Voor sterkere bevingen zijn verschillende oorzaken:

Wanneer platen over elkaar schuiven, ontstaan er grote spanningen, die zich op een bepaald moment ontladen en een beving veroorzaken, zoals bijvoorbeeld in 1985 in de stad Mexico (10.000 doden).

Horizontale verschuivingen zijn te zien bij de San Andreasbreuk. Deze loopt op de grens tussen de Noord-Amerikaanse en de Pacifische plaat.

Zo verschoof in 1989 bij de Loma-Prieta-aardbeving de Noord-Amerikaanse plaat 1 meter naar boven en de Pacifische plaat 2 meter naar het noordwesten.

Het grootste deel van de schokgolven werd gelukkig door de ondergrond opgevangen.

De verschuivingen die het vaakst een aardbeving veroorzaken zijn de verschuivingen bij een verticale breuklijn, zoals bijvoorbeeld bij een aardbeving in 1988 in Armenië. Daar lag de aardbevingshaard 10 kilometer onder de aardoppervlakte, maar de storing brak tot aan de oppervlakte door.
Aardbevingen met een haarddiepte van meer dan 100 kilometer ontstaan meestal aan randen van continenten of eilandenketens, die in de buurt van diepzeegeulen of jonge vulkaanbergen liggen, zoals bijvoorbeeld de eilandenketen van Japan en de westkust van Zuid-Amerika.

Hier zijn platen zo op elkaar gebotst, dat de naar onderen gebogen plaat onder de eroverheen geschoven plaat in de mantel wegduikt.

De aardbevingshaarden bevinden zich op de van de oceaan naar het vasteland gerichte vlakken. Ze liggen tot op 700 kilometer diepte. Dit gebied wordt de Wadati-Benioff-zone genoemd.

Daarbij kunnen in deze gebieden ook horizontale verschuivingen optreden. In 1995 verschoven delen van de eilanden Port Island en Rokko Island over een afstand van 4 meter. De normale verschuivingsafstand ligt tussen de 10 en 20 centimeter.

Gebieden, die zich op grotere afstand van de randen van tektonische platen bevinden, worden veel minder vaak door grote bevingen getroffen.

Tot deze gebieden horen onder andere Noord-Europa en het oosten van de Verenigde Staten.
Desondanks schokte in het jaar 1750 een beving de stad Londen en in 1811 waren er meerdere bevingen in Missouri. Voor deze bevingen midden op continentale platen heeft men nog geen eenduidige verklaring. Misschien liggen diep in de aardkorst onbekende platengrenzen, die dit veroorzaken.

7% van alle bevingen zijn van vulkanische oorsprong. Dit zijn de zogenoemde uitbarstingsbevingen of vulkanische bevingen. De schok is qua tijd, plaats en oorzaak verbonden met vulkaanactiviteit. Het zijn centrale bevingen.

3% van de bevingen bestaat uit instortingsbevingen. Deze ontstaan wanneer daken van onderaardse grotten instorten. Het gaat hier om centrale bevingen met geringe reikwijdte.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *

*

De volgende HTML tags en attributen zijn toegestaan:

Onderdeel van Informatie Over