Familie tapir
Tapirs behoren tot de onevenhoevigen. Het zijn schuwe dieren. Ze leven in het oerwoud en ze vermijden open vlaktes.
Ze zijn ongeveer een meter groot en hebben een lange snuit die op een slurf lijkt. Ze lijken hierdoor een beetje op wilde zwijnen. Hun lichaam is plomp, de poten, die op stammen lijken, hebben voor vier en achter drie tenen.
Tapirs gaan vooral ‘s nachts op zoek naar voedsel. Ze zijn meestal alleen onderweg, niet in groepen. Dan eten ze de bladeren van bomen en naar beneden gevallen vruchten. Soms dringen ze ook fruitplantages binnen en doen ze zich daar tegoed aan de vruchten. Ook moeras- en waterplanten vinden ze niet te versmaden. Omdat ze goed kunnen zwemmen zijn ze vaak in het water te vinden.
In Zuidoost-Azië komt één soort tapir voor, de sjabraktapir. Dit dier heeft een opvallend zwart-witte kleur. Het voorste deel van zijn lichaam en zijn poten zijn zwart, het achterste deel is grijswit.
In Zuid- en Midden-Amerika bestaan drie soorten. Deze zijn grijs tot donkerbruin van kleur.