Maan van de aarde
Onze vaste begeleider in het heelal is de maan. Zijn afstand tot de aarde schommelt tussen 356.410 en 406.740 kilometer. De diameter bedraagt aan de equator 3.476 kilometer. Dat is iets meer dan een kwart van de doorsnee van de aarde.
De rotatietijd van de maan is 27,3 dagen. Precies zo lang heeft hij ook nodig voor zijn omloop om de aarde, zodat hij altijd met dezelfde kant naar de aarde gekeerd is.
Omdat de maan zelf geen licht uitstraalt, ziet men altijd alleen de door de zon beschenen kant. Vanaf de aarde herkent men dit aan de verschillende maanfasen, die gevormd worden door de onderlinge stand van maan, aarde en zon, en van Nieuwe Maan tot Volle Maan lopen (schijngestalten).
Met tussenpozen van ongeveer een half jaar treden maansverduisteringen op. Door zijn massa veroorzaakt de maan eb en vloed op de aarde. Deze massa is echter niet voldoende om een atmosfeer aan zich te kunnen binden. Op de dagzijde van de maan heersen temperaturen van ongeveer +130 °C, en op de nachtzijde liggen ze bij –150 °C.
Belangrijke elementen van de met brokstukken bezaaide maanoppervlakte zijn de maria (enkelvoud ‘mare’), de hoogvlaktes en de kraters.
Over het ontstaan van de maan bestaan verschillende theorieën, bijv. de invangtheorie en de splitsingstheorie. Men vermoedt, dat de maan ca. 50 à 100 miljoen jaar na de aarde is ontstaan.