Ontdekking
Tussen de binnenste en de buitenste planeten van ons zonnestelsel ligt een opvallend groot gat.
Aan het eind van de 18de eeuw besloten wetenschappers daarom systematisch naar de ontbrekende planeet tussen Mars en Jupiter te zoeken.
Maar het was meer bij toeval dat de Italiaanse astronoom Guiseppe Piazzi nieuwjaarsnacht 1801 een kleine planeet ontdekte.
Hij was eigenlijk bezig met de observatie van sterren, toen hij het kleine hemellichaam vond, dat later de naam Ceres zou krijgen.
In de daaropvolgende jaren werden de planetoïden Pallas, Juno en Vesta door de astronomen Olbers en Harding ontdekt.
Van de kleine planeten is Vesta de helderste en Ceres met een diameter van ca. 933 km de grootste. Na 1845 werd er een ware vloedgolf van nieuwe planetoïden ontdekt.
In de baan tussen Mars en Jupiter werden er bijna ieder jaar enkele gevonden. Intussen weet men van het bestaan van meer dan 5.000 objecten. Waarschijnlijk zijn er in deze gordel echter meer dan 10.000.
Niet alle planetoïden bevinden zich in de planetoïdengordel. De kleine planeten Ikarus, Hidalgo en Amor bijvoorbeeld hebben sterk hellende omloopbanen. In 1893 werd voor het eerst een planetoïde fotografisch ontdekt (Brucia). Phaeton werd in 1983 als eerste door een ruimtesonde gevonden.