Siluur

Het Siluur is de derde periode van het Paleozoïcum (”oud leven“). Het werd genoemd naar de voor-Keltische volkstam de Siluren, die in Wales leefde. Het Siluur loopt van 438 tot 408 miljoen jaar geleden.

Geografisch gezien bestonden er twee, grotendeels gesloten continentale delen: het noordelijke deel Laurasia en het zuidelijke Gondwana(land). Deze werden meer of minder sterk overstroomd.

De toenmalige noordpool lag vermoedelijk in het noorden van de Grote Oceaan, de zuidpool in Zuidwest-Afrika. De evenaar liep van Zuidoost-Europa naar Noord-Australië, naar Groenland en door het midden van Noord-Amerika.

Het klimaat was overwegend vochtig-warm, tegen het einde van het Siluur werd het iets droger. Dat tonen zandsteen, gips en steenzouten uit die tijd aan. Tot de sterkst vertegenwoordigde dieren in de zeeën behoorden de ongewervelde dieren.

Hiertoe behoorden vooral graptolieten (uitgestorven kraagdragers met chitine-achtig uitwendig skelet) in de diepere wateren en trilobieten(geleedpotigen) en eenvoudige koralen (holtedieren) in de ondiepe wateren. De koralen, die toen enorme riffen bouwden, en ook tegenwoordig voor natuurvorsers nog fascinerend zijn, stierven ca. 230 miljoen jaar geleden uit.

Zij werden afgelost door de huidige koralen, die in onze warme wereldzeeën te vinden zijn. Zeeschorpioenen, ook geleedpotigen, bereikten reusachtige afmetingen van wel 2 meter lengte (Pterygotus).

Haarsterren, die er al in het Ordovicium waren, breidden zich snel uit. Ze bestonden uit stervormig gerangschikte delen, die van een middelpunt uitgingen. Vijf armen waren elk voorzien van meerdere duizenden zuigvoetjes.

De eerste kaakloze vissen, die geen botten, maar een skelet van kraakbeen hadden, bevolkten de zeeën. Men weet alleen van hun bestaan, omdat ze kleine beenderplaatjes aan kop en romp hadden, die fossiliseerden. Van de kaakloze vissen hebben slechts de aalachtige negenogen en de wormachtige slijmvissen tot op heden overleefd.

Zeelelies, die net als de algen destijds hun bloeitijdperk hadden, bestonden uit een kelkvormig lichaam, dat met een steel in de zeebodem vast zat. Hun lichaam was door talrijke armen omringd.
Op het vasteland ontwikkelden zich tegen het einde van het Siluur de eerste oervarens en wolfsklauwen.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *

*

De volgende HTML tags en attributen zijn toegestaan:

Onderdeel van Informatie Over