Klimaatzones
Weer is: de huidige toestand van de atmosfeer.
Door de verandering van het weer over langere tijd te observeren verkrijgt men gemiddelde waarden, die het classificeren van verschillende klimaatzones mogelijk maken.
Gebieden van soortgelijke klimaatzones kunnen ver uit elkaar liggen.
De onderverdeling in verschillende klimaten maakt het mogelijk ecosystemen en landschappen te beschrijven en te vergelijken.
Het klimaat hangt in de eerste plaats af van de hoek, waarin de zon op de aarde straalt.
Zo weten we, dat op de evenaar hoge en op de polen lage temperaturen heersen. Toch betekent dit nog niet, dat gebieden die op dezelfde breedtegraad liggen, ook tot dezelfde klimaatzone behoren. De stralingshoek is weliswaar gelijk, maar er zijn andere factoren, die ook een belangrijke rol spelen.
Midden in landgebied zorgt het voorjaar voor een snelle opwarming en de herfst voor een snelle afkoeling. In tegenstelling hiermee pakt het weer aan de kust anders uit. Door hogere verdamping regent het in kuststreken vaker dan in het binnenland. De gemiddelde temperatuur is aan geringere schommelingen onderhevig, omdat water in staat is warmte op te slaan. Verder hebben ook koude of warme zeestromingen invloed op het klimaat.
Basis voor de classificatie van de klimaten zijn: temperatuur, neerslag en verdamping, en de ontwikkeling van de vegetatie.
Men baseert zich tegenwoordig op de indeling van W. Köppen, wanneer men de verschillende klimaattypen wil beschrijven.
Langs de evenaar loopt het tropische regenklimaat of moessonklimaat. De gemiddelde temperatuur bedraagt 26° Celsius. Het klimaat is zwoel, en wordt bepaald door sterke vegetatie en veel, bijna dagelijkse neerslag. Er zijn hier geen jaargetijden.
In Zuid-Amerika volgt op het moessonklimaat het savanneklimaat. De vegetatie bestaat uit savannewoud en grassavannen. Er is een droge tijd en een regentijd. De gemiddelde temperaturen liggen tussen de 23 en 27° Celsius. Het is het heetst vóór het begin van de regentijd.
Als de droge tijd overgaat in bijna voortdurende droogte, spreekt men van een steppeklimaat. Dit klimaat vindt men vooral in Noord-Amerika (prairie) en in Midden-Azië, Noord-Afrika en Australië. De vegetatie bestaat voornamelijk uit grassen en struiken. De verdamping is groter dan de neerslag.
In een woestijnklimaat neemt de vegetatie nog verder af. Slechts op weinig plaatsen vindt men nog planten. Er zijn zeer sterke temperatuur- schommelingen. Overdag 50°C en ‘s nachts rond het vriespunt zijn geen zeldzaamheden.
Het woestijnklimaat komt voor in Noord-Afrika en in Midden- en Zuid-Azië.
Tot het gematigde klimaat behoren Midden-Europa en een gedeelte van de Verenigde Staten. Warme, droge zomers en koude, natte winters overheersen. Men maakt hier nog onderscheid tussen een koud gematigd en een altijd vochtig gematigd klimaat.
Het laatstgenoemde klimaat overheerst bijvoorbeeld in Duitsland. Neerslag kan in alle jaargetijden voorkomen. Extreme temperaturen zijn een uitzondering.
Verder naar het noorden stuiten we op het altijd vochtige sneeuw- en bosklimaat. De gemiddelde zomertemperatuur komt nog boven de 10°C. Maandenlang is de aarde met sneeuw bedekt.
In gebieden met een toendraklimaat, waar de temperatuur de 10° Celsius niet meer bereikt, groeien alleen planten die met weinig genoegen nemen. Bomen treft men hier niet meer aan.
Nog verder naar het noorden heerst permanente vorst. De zeldzame keren dat er neerslag is in het poolgebied, is het in de vorm van sneeuw. Vegetatie is op deze breedten, waar zelfs het bodemoppervlak niet meer ontdooit, niet mogelijk.