röntgenopname

De allereerste röntgenopname werd aan het eind van 1895 gemaakt. Het was een opname van de handbeenderen van Bertha Röntgen, de vrouw van de beroemde Duitse fysicus.

Naast het onmiddellijk onderkende nut van de uitvinding bemerkte men ook zeer onaangename bijwerkingen. Bij langdurige belasting leidden de röntgenstralen tot verbrandingen. In de eerste tijd van de fotografie had men voor het maken van goede opnames nog een belichtingstijd van een uur of langer nodig. Fluorescerende foliën verkortten de tot dan toe benodigde belichtingstijd enorm.

Röntgenstralen zelf zijn voor het menselijk oog niet waarneembaar. Om ze zichtbaar te maken gebruikt men speciale röntgenfilms. In de geneeskunde bijvoorbeeld komen de stralen met verschillende intensiteit op het filmmateriaal terecht. Terwijl de stralen nauwelijks door de botten dringen, passeren ze het omringende weefsel vrijwel ongehinderd.

De plaatsen op de film, die achter het doorgelichte weefsel liggen, worden sterk belicht, en zien er op de foto donker uit. Het beenderskelet is op de foto heel licht, en duidelijk herkenbaar.

Om bloedbanen, weefsel of organen even duidelijk zichtbaar te maken, gebruikt men een contrastmiddel, dat net als de botten geen of nauwelijks röntgenstralen doorlaat.

Om lichaamsvreemde voorwerpen beter te kunnen vaststellen, maakt men gebruik van stereoröntgenopnames. Daarbij blijven de patiënt en het filmmateriaal in dezelfde positie. Tussen de twee opnames wordt de röntgenbuis dan een oogafstand (afstand tussen beide pupillen) verschoven.

De twee zo ontstane opnames bekijkt men met een stereokijker, en krijgt op die manier als het ware een ruimtelijk beeld.

Nog preciezere resultaten krijgt men met de techniek van de computertomografie of röntgentomografie.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *

*

De volgende HTML tags en attributen zijn toegestaan:

Onderdeel van Informatie Over