Tyrannosaurus
De Tyrannosaurus behoorde tot de orde van de hagedisbekken-dinosauriërs (Saurischia). Hij leefde 67 tot 65 miljoen jaren geleden in het late Krijt.
Zijn naam komt van het Griekse “Týrannos” en betekent “heerser”.
Deze dinosauriër, die vermoedelijk een van de bekendste is, werd tot 15 meter lang en 5 meter hoog.
Bovendien bereikte hij een gewicht van 8 ton. De romp van de Tyrannosaurus was gedrongen, het bekken gestrekt en smal. Op die manier ontstond er een groot aanhechtingsvlak voor de musculatuur van de lange, sterke poten.
Voor de beweging van het lichaam waren veel krachtige spieren noodzakelijk, die het buigen en strekken van de gewrichten mogelijk maakten.
De weke spiermassa is tijdens de fossilisatie natuurlijk vergaan. Desondanks kan men aan de beenderen de aanhechtingspuntenvan de spieren vaststellen, en zodoende kan men de bouw van het spierstelsel vergelijken met die van tegenwoordig levende dieren.
De Tyrannosaurus liep op zijn twee zuilvormige achterpoten met drie tenen. Door de vergroeide voetwortelbeenderen werd het lichaam extra steun verleend. Hij zou loopsnelheden rond de 25 km/u bereikt hebben.
De voorste ledematen waren erg kort. Deze hadden twee tenen, en waren dermate gedegenereerd, dat ze niet eens meer tot de muil reikten. Misschien gebruikte het dier ze bij het opstaan en om zich op te richten, wat alleen mogelijk was als de Tyrannosaurus zijn kop ver in de nek legde.
Bij eerste reconstructies werd de staart zo gemaakt, dat hij over de grond achter het lichaam aan getrokken werd. Het bovenlichaam stond daarbij steil rechtop. Tegenwoordig is men van mening, dat het bovenlichaam bijna horizontaal stond, en de staart als tegenwicht omhoog gehouden werd. Dit werd mogelijk gemaakt door lange benen doornuitsteeksels van de staartwervels. Daar lag de aanhechting van de sterke spieren, die de staart konden opbeuren.
Het uiteinde van de staart kon waarschijnlijk in alle richtingen bewogen worden.
Geen enkele andere dinosauriër had een zo’n grote en krachtige schedel de Tyrannosaurus.
Een beenkam bovenop de schedel diende voor de aanhechting van de krachtige kaakspieren.
De tot 3 meter lange schedel had een grote, iets vooruitstekende muil met talrijke, ca. 20 cm lange tanden. Ze waren dolkachtig en werden van voor naar achter steeds groter. Als ze afgesleten waren groeiden ze weer aan. De meningen over de voedingswijze van de Tyrannosaurus lopen zeer uiteen. Was hij werkelijk een ”moordmachine“ of slechts een aaseter? Tegenwoordig is men er grotendeels van overtuigd, dat de Tyrannosaurus zich met de grote planteneters voedde.
Zelfs grote dinosauriërs als de Triceratops waren voor hem niet veilig. Waarschijnlijk had de Tyrannosaurus goed ontwikkelde zintuigen, die het hem makkelijk maakten, zijn prooi op te sporen. Men vermoedt zelfs, dat zijn ogen niet opzij, maar schuin naar voren gericht waren, zodat hij een ruimtelijk beeld en een groot gezichtsveld had.
Als hij zijn prooi gegrepen had, drukte hij deze met zijn klauwen tegen de grond. Nu kon hij er met zijn naar achteren gebogen dolktanden met de scherpe, gezaagde snijkanten stukken vlees uitscheuren. Kleinere dinosauriërs slikte hij in hun geheel door.
Misschien achtervolgde de Tyrannosaurus de kudden andere dinosauriërs om gemakkelijk aan zijn prooi te komen, en doodde hij de zieke en zwakke dieren.
Als de Tyrannosaurus zijn enorme muil opensperde en een luid gebrul liet horen, schrikte dit met zekerheid ook de soortgenoten af, die hem eventueel zijn buit afhandig wilden maken. De Tyrannosaurus had in een week ongeveer net zoveel voedsel nodig als zijn eigen lichaamsgewicht! Daarom konden ook maar weinig soortgenoten in hetzelfde gebied leven; daarvoor zou de hoeveelheid voedsel niet voldoende zijn geweest.
Men schat de levensduur van de Tyrannosaurus op ongeveer 100 jaar. Hij stierf aan het einde van het Krijt samen met alle andere dinosauriërs uit.