Tertiair
Het Tertiair, dat ongeveer 65 miljoen jaar geleden begon, wordt aan de hand van het aandeel van de huidige diersoorten in de totale dierenwereld in vijf tijdvakken (series) verdeeld.
Het Paleogeen (Oud-Tertiair) wordt onderverdeeld in Paleoceen, Eoceen en Oligoceen. Het Neogeen, Jong-Tertiair, in Mioceen en Plioceen. Vroeger dacht men, dat het Tertiair 600.000 jaar geleden eindigde, tegenwoordig is men van mening, dat de grens met het Quartair bij 2,5 tot 2 miljoen jaar ligt.
De fase van het Oud-Tertiair werd met name bepaald door belangrijke zoogdierfossielen in continentale afzettingslagen, maar ook door oceanische afzettingen. Door tektonische activiteiten vonden gebergtevorming en storingen in de aardkorst plaats in de Alpen, de Pyreneeën, de Himalaya enz. Vulkanische activiteiten waren in deze tijd geen zeldenheid, maar traden in het Jong-Tertiair nog versterkt op. Afzettingen van platzeeën vormden formaties als het huidige Bekken van Parijs en de Boven-Rijnslenk.
Aan de hand van de fossielen, die sterk verschillen van die van het Krijt, kan men de spectaculaire uitbreiding van dezoogdieren waarnemen. Ze
Tot de zoogdieren van het Oud-Tertiair behoorden primitieve, knaagdierachtige vormen, buideldieren en insecteneters. De voorgangers van de roofdieren (Creodonten) en de voorzaten van de hoefdieren (Condylartheren) leken erg op elkaar. Ze hadden plompe lichamen, een hondachtige kop met kleine hersenen, en forse ledematen met vijf tenen en dikke klauwen. Een doorslaggevend verschil tussen deze beide soorten waren de verschillend gevormde tanden en voeten.
Naast hoefdieren en roofdieren ontstonden talrijke andere groepen als knaagdieren, olifanten, mammoeten en oerpaarden. In het Eoceen verschenen ook de eerste halfapen. Tot de zeedieren behoorden ook voortaan de vissen, die nog in verscheidenheid toenamen. Sponzen, mosselen, slakken, rivierkreeften enz. waren er eveneens in overvloed.
Het Neogeen (Jong-Tertiair) wordt gekenmerkt door een permanente toename van recente diersoorten. Hun evolutie ging onder invloed van klimaatveranderingen voortdurend verder.
Door de stijging van de continenten in Noord-Amerika werd het klimaat droger, en bossen veranderden in grote vlakten met grassteppen.
De eerste grassen ontstonden in het Mioceen. Met de verandering van het voedsel veranderde bij veel dieren de vorm van romp, ledematen en tanden. Door wijzigingen van de voetstructuur konden ze hogere snelheden ontwikkelen.
De meeste planten van het Oud-Tertiair onderscheidden zich nauwelijks van de huidige; hetzelfde geldt voor een groot deel van de zeedieren.