Sneeuw
Sneeuwvlokken vertonen de typische symmetrie, die de binding van watermoleculen in ijs kenmerkt. Toch wijken sneeuwvlokken van dit grondpatroon af.
Dat komt, doordat de kristallenv niet allemaal even snel groeien. Er zijn geen twee identieke sneeuwvlokken.
De afzonderlijke sneeuwkristallen zijn zo teer, dat ze bij het neervallen kapot gaan door de botsing.
De kristallen bereiken de grond als samengeklonterde klompjes. In hoge wolkenlagen vormen zich waterdruppeltjes en enkele ijskristallen.
Wanneer het vocht van de verdampte druppeltjes bij de ijskristallen komt, vormen zich grotere ijskristallen. De ijskristallen verbinden zich tenslotte tot sneeuwvlokken. De vlokken vallen als droge sneeuw op een koude ondergrond en als natte sneeuw op een warme ondergrond.